Low incomes 2nd, 3rd, or 4th decile

Bij de definitieve cijfers over de inkomensverdelingen is de inkomenseenheid huishoudens in tien inkomensklassen verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'. De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten. Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien. Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften. Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie. Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO). De landelijke inkomensgrenzen voor het 2e, 3e en 4e deciel zijn als volgt: jaar ondergrens bovengrens 1997 8 500 euro 17 100 euro 1998 9 200 euro 17 900 euro 1999 9 300 euro 18 000 euro 2000 9 600 euro 18 900 euro 2001 11 400 euro 21 400 euro 2002 11 100 euro 20 200 euro 2003 11 400 euro 21 300 euro 2004 11 100 euro 20 900 euro 2005 11 000 euro 20 800 euro (RIO2004) 2006 11 200 euro 20 900 euro (RIO2005) 2007 11 700 euro 21 900 euro (RIO2006) 2008 12 200 euro 22 900 euro (RIO2007) 2009 12 500 euro 23 600 euro (RIO2008) 2010 12 700 euro 23 800 euro (RIO2009) 2011 12 700 euro 23 700 euro (RIO2010) 2012 12 800 euro 23 800 euro (RIO2011) 2013 12 800 euro 23 900 euro (RIO2012) 2014 12 700 euro 23 800 euro (RIO2013) Van dit onderdeel worden alleen definitieve cijfers gebruikt.

Low incomes 2nd, 3rd, or 4th decile

Bij de definitieve cijfers over de inkomensverdelingen is de inkomenseenheid huishoudens in tien inkomensklassen verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'. De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten. Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien. Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften. Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie. Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO). De landelijke inkomensgrenzen voor het 2e, 3e en 4e deciel zijn als volgt: jaar ondergrens bovengrens 1997 8 500 euro 17 100 euro 1998 9 200 euro 17 900 euro 1999 9 300 euro 18 000 euro 2000 9 600 euro 18 900 euro 2001 11 400 euro 21 400 euro 2002 11 100 euro 20 200 euro 2003 11 400 euro 21 300 euro 2004 11 100 euro 20 900 euro 2005 11 000 euro 20 800 euro (RIO2004) 2006 11 200 euro 20 900 euro (RIO2005) 2007 11 700 euro 21 900 euro (RIO2006) 2008 12 200 euro 22 900 euro (RIO2007) 2009 12 500 euro 23 600 euro (RIO2008) 2010 12 700 euro 23 800 euro (RIO2009) 2011 12 700 euro 23 700 euro (RIO2010) 2012 12 800 euro 23 800 euro (RIO2011) 2013 12 800 euro 23 900 euro (RIO2012) 2014 12 700 euro 23 800 euro (RIO2013) Van dit onderdeel worden alleen definitieve cijfers gebruikt.